In dit werk maakt hij een onderscheid tussen de fysieke en de politieke ongelijkheid van de mens. De fysieke ongelijkheid van de mens is volgens hem gebaseerd op natuurlijke verschijnselen zoals lichaamsbouw en eventueel letsel. Voorts stelt hij de vraag aan de orde of politieke ongelijkheid haar oorsprong vind in die natuurlijke verschillen. Een moeilijke vraag waar we misschien wel nooit een eenduidig antwoord op zullen kunnen vinden omdat we er geen van allen bij waren en er ook geen geschriften over bestaan. Het lijkt me zelfs dat er in de periode dat eerste stappen in deze richting genomen werden er nog geen geschrift bestond.
Rousseau vraagt zich hiertoe af of er een natuurlijk verloop bestaat tussen de fysieke ongelijkheid en het ontwikkelen van politieke ongelijkheid zoals in samenlevingen te vinden is, bijvoorbeeld in de vorm van staatsfunctionarissen. Hij herleidt deze ongelijkheid terug naar een overkoepelende vorm van afspraken wat hij het maatschappelijke verdrag noemt. Thomas Hobbes had deze term al eerder geintroduceerd in zijn werk Leviathan wat ook hierom handelt. Hobbes heeft echter stellig het idee dat dit maatschappelijke verdrag is ontstaan om elkaar te beschermen tegen de menselijke barbaarsheid (Bellum omnium contra omnes), terwijl Rousseau het gebruikt in de zin van de eerste vorm van vrijelijk aangegane overeenkomsten omdat iedereen hierbij gebaat was. Misschien moeten we de oorsprong zoeken in een gezamelijke jacht en de verdeling van de vangst hierna.
Volgens Rousseau is er een duidelijk verval te zien in het menselijke gedrag wanneer de mens in groepsverband leeft. In zijn ogen is het het vergelijken aan elkaar waar egoisme ontstaat. De mens heeft in beginsel de goede eigenschap medemenselijkehid. Ieder mens is in beginsel een vrijgevig wezen en is oprecht bewogen wanneer een ander bijvoorbeeld in gevaar is of iets tekort komt. Het ligt daardoor in de menselijke natuur om elkaar te helpen. Ook spreekt Rousseau over de amour de soi, de liefde voor het zelf. Wanneer we echter in een groep samen gaan leven ontstaat de mogelijkheid tot vergelijken en daarmee de gedachte aan het eigen bezit. Daarmee ontstaat het besef van ons eigen succes; door Rousseau amour-propre genoemd. ; ook wel trots.
Het is deze amour-propre waar de gedachte aan positief en negatief begint. Hierdoor ontstaat ook de gedachte aan bezit. Op deze manier ontstond volgens rousseau in iemand ooit eens als eerste de gedachte om een stuk grond zijn eigen te noemen. Alsof hij een hekje om een stuk land gebouwd zou hebben en het uitriep tot zijn bezit. Alle andere mensen zijn er ingetrapt. Sommigen besloten tot hetzelfde gedrag. en zo werd langzaam maar zeker de hele wereld in bezit genomen. Wat had alles anders kunnen zijn als de eerste mensen die voorbij het eerste hekje liepen in lachen waren uigebarsten om deze onnozele daad en deze persoon uit medelijden uit hadden gelegd dat het onmogelijk is om iets bezit te noemen omdat vormen vergankelijk zijn.
Toch moeten we volgens Rousseau rekening houden met de gedachte dat onze manier van samenleven toch wenselijker is dan te leven zonder onze set regels. Want verschillen tussen de westerse cultuur en andere wildenzou natuurlijk kunnen komen omdat wij beter zijn geweest aan het ons aanpassen aan onze natuurlijke verschillen. Hij vraagt zich daarom af wat iemand die zijn leven als een wilde geleefd heeft zou doen; want "Niet in ontaarde wezens, maar bij hen die zich gedragen in overeenstemming met de natuur moeten we zoeken naar hetgeen natuurlijk is"
Rousseau haalt hiertoe verhalen aan van bijvoorbeeld wilde dieren die, eenmaal in gevangenschap, met hun hoofd tegen de tralies blijven bonken totdat of de tralies of hun hoofd het begeeft. Ook haalt Rousseau een verhaal aan van een wilde die ingewijdt wordt in onze beschaving en als afgezant van een gouberneur dienst gaat doen. Bij terugkeer in zijn eigen land levert hij echter alle spullen en kleren die hij van de gouverneur gekregen had weer in en rende weg uit de westerse maatschappij alsof de duivel hem op de hielen zat om nooit meer terug te keren.Aristoteles, Politica schreef: Non in depravatis, sed in his quae bene secundum naturam se habent, considerandum est sid naturale
In mijn ogen doelt Rousseau op de gedachte mensen het onechte onderscheid gebasserd op de hoeveelheid bezit en de stand waarin iemand geboren wordt. Hierdoor ontstaat de situatie dat slaven zichzelf in deze context op een bepaalde manier moeten gedragen ten opzichte van de meester om hun schamele bezit te beschermen en dat de meester zich op een bepaalde manier moet gedragen ten opzichte van de slaven om zijn vele bezittingen te beschermen. Op die manier houden de slaven en de meester(s) elkaar gevangen. Of in Rousseau's woorden: "Ontzet nu hij met een nieuw kwaad te maken krijgt, rijk en ellendig tegelijk, verlangt hij te ontsnappen aan zijn rijkdommen; wat hij zich zojuist nog had gewenst haat hij.
In deze zin zijn we allen slaaf van het systeem en onderworpen in onze daden. Het lijkt erop alsof de ene wet de andere rechtvaardigd, totdat er een tijd zal komen waarin we zullen zien dat de verdedigers van een land steeds de dolk tegen de medeburgers gericht heeft en zij tegen de onderdrukkers zullen zeggen: "Als je me beveelt met mijn zwaard de borst van mijn broeder, of de keel van mijn vader, en zelfs de ingewanden van mijn zwangere echtgenote te doorboren, zal ik dit alles doen, zij het met weerzin".Ovidius, Metamorphoses schreef: Attonitus novitate mali, divesque miserque,
Effugere optat opes, et quae modo voverat, odit.
VoetnootLucianus, Pharsalis schreef: Pectore si fratris gladium juguloque parentis
Condere me jubeas, gravidaeque in viscera partu
Conjugis, invita peragam tamen omnia dextra.
De aangehaalde citaten zijn door Rousseau gebruikt om in een zin zijn gedachten weer te geven. Naar alle waarschijnlijkheid liggen de citaten ten oorsprong aan zijn gedachten.