ik ben bezig met het doorwerken van Of/Of van Søren Kierkegaard. Hieronder mijn aantekeningen bij het eerste deel. Ik weet niet of er hier iemand geïnteresseerd is of de teksten kent, zie het als een aanmoediging of een luchtballon. Mijn hoop is dat het tot vruchtbare uitwisselingen mag leiden.
quotes zijn quotes.
Normale opmaak = volgt de tekst
Paars = eigen vragen/spinsels bij de tekst
Of/Of - Deel I: Voorwoord/Inleiding/Diapsalmata (t/m p. 70)
Uitgever: Boom
Jaar: 2019
----------------------
Inleiding
door Andries Visser
----------------------
Op blz 12 vinden we de term symparanekromenoi welke zoiets betekent als mede-afgestorvenen. Hierover schrijft Visser:
Leuke gevonden benaming maar het maakt ook nieuwsgierig naar de gedachte erachter. Ze zijn dus al afgestorven, bedoelend dat ze burgerlijk zijn geworden? Het wordt hier verder niet al te zeer verduidelijkt, wellicht later in het boek.“Hun vrijdagse samenkomsten zijn blijkbaar bedoeld om hun bestaan enigszins dragelijk te maken. In hun lezingen geven ze de indruk geen afgesloten systeem te willen brengen (…)”
----------------------
blz 16 bevat het doel van het boek verwoord door een van de pseudoniemen:
Ik begrijp dat deel A het esthetische verwoordt bij monde van Johannes Climacus en deel B verwoordt het ethische bij monde van rechter Wilhelm. Kierkegaard wil een psychologie hanteren, een praktische, invoelende, concrete psychologie om het leven, of de levensarchetypen, te ontdekken in tegenstelling tot een universele, algemene, filosofische, systematische onderzoeking. Zien we hier bij Kierkegaard een geworstel van een uiterst intelligent persoon die onontgonnen terrein probeert te verkennen en dit noodgedwongen doet op een onconventionele manier omdat hij nog het vocabulaire ontbeert die later mondjesmaat is ontwikkelt? Of hoe zou Kierkegaard zich verhouden tot de latere psychoanalyse en Freud?“Of/Of [is] een poging om ‘de existentieverhouding tussen het esthetische en het ethische te laten ontstaan in existerende individualiteit”
----------------------
blz 17. Polyonimiteit - de veelzijdigheid van de existentie/identiteit.
----------------------
blz 18 bevat een aantal interessante opmerkingen aangaande #ironie, of Kierkegaards ironie. Zo is het een van de drie bestanddelen die nodig is om het ethische te behandelen naast pathos en dialectiek.
Je hebt als ethicus dus weet van het ideaal ten opzichte waarvan jezelf tekortschiet. Althans dit is het ideaal aangaande de houding aangaande het ideaal want al te vaak zien we ethici die een en al ernst zijn. Je kunt alleen maar lachen om het tekortschieten, of nou ja je kunt ook ernstig zijn en zwaarmoedig zijn. Wat missen die laatsten dat de ironicus wel ziet? Is het wel waarlijk zo dat je lachen moet om het tekortkomen? Ja het streven zal altijd stranden - zit ook een erg Christelijk motief achter: de mens is altijd zondig - maar waarom lachen? Heb je daar een God bij nodig? Pas wanneer je gelooft in een God die je heeft geschapen met feilbare vermogens mag je lachen maar wanneer de verantwoordelijkheid en de bron van de moraliteit bij jezelf en bij jouw gemeenschap ligt in hoeverre kan je dan nog lachen? << Antwoord: alles is relatief?“Voor Kierkegaard is ironie ‘een bepaling van de existentie, en niets is lachwekkender dan wanneer men denkt dat het een manier van spreken is, of wanneer een schrijver zichzelf gelukkig prijst omdat hij zich af en toe ironisch weet uit te drukken’. Wie namelijk ‘werkelijk ironie bezit die bezit haar zolang er dagen zijn, niet gebonden aan wat voor vorm dan ook, want het is de oneindigheid in hem’. Maar waarom kleedt een ethicus zich nu in het gewaad van de ironie? Omdat hij de tegenspraak opmerkt tussen de manier waarop hij existeert in zijn innerlijk en hoe hij dat in zijn uiterlijke existentie uitdrukt.’”
----------------------
tussenspelen/ tussen-psalmen / lyrische intermezzo’s, aforismenDiapsalmata, meaning “refrain” or “repetition,” has been defined as, “a word that recurs in the Psalms of David at the end of a verse, and which can easily acquire the meaning… of ‘refrains’, i.e. something (for example a mood) repeated over and over again” (See Kierkegaard, Either/Or, “Preface” 31 n4). Though not found among the classical writings, the term was used in the Septuagint (Greek translation of the Jewish Testament) as the plural Greek form of the Hebrew “selah,” meaning “suspension (of music), i.e. pause.” Dit is van das interwebs.
----------------------
Voorwoord
----------------------
Synopsis
Hier zien we Kierkegaard dus spelen met zijn, zoals hij het zelf noemt, Chinees dozenspelletje waarin allerlei pseudo-auteurs in elkaar genesteld zitten. Schematisch zit het ongeveer zo:
1. Kierkegaard
1. Victor Emanuel (uitgever)
1. A/de estheet/Johannes Climacus?
1. de verleider
2. B/de ethicus/de rechter/ Wilhelm
Hier is de uitgever aan het woord die verhaalt over hoe aan de papieren van A en B is gekomen, waarom hij het uitgeeft, waarom hij voor de huidige structuur heeft gekozen en hoe hij het te gelde maakt (niet dus). Het is denk ik belangrijk hierbij continue te beseffen dat Kierkegaard met dit alles een (dubbele) betekenis had aangezien de uitgever simpelweg fictie is. Maar het is wel fictie met een functie en in die zin is het weer geen functie; het is gelaagde, verhulde waarheid. Hij geeft al meteen zijn waarheden niet prijs, maakt het interpretabel, zoekt naar mogelijkheden om eenduidigheid te bemoeilijken.
----------------------
twijfel
V of K begint met een citaat of gedachte van #Hegel dat het uiterlijke het innerlijke is en visa versa. Het is, met de kennis van Kierkegaard die we al hebben, opmerkelijk of grappig dat hij meteen begint met een citaat van Hegel, zijn zelfgekozen nemesis. Het is een stelling die V (en dus K?) betwist; er is wel degelijk verschil. En we zien in de zinnen erna denk ik een waarschuwing, of blauwdruk, voor de twijfel die K/V wil oproepen:
K wil zelf die twijfel opbrengen en de geheimen die hij heeft niet zonder meer aan het licht brengen. Vandaar ook dat wij niet gaan horen of A overtuigd is geraakt door B of andersom, dat is aan de lezer om te bepalen en waarschijnlijk te blijven bepalen. Want het is niet de waarheid die bepaalt kan of moet worden maar het bepalen zelf dat waar is.“Misschien heb je wel zelf een geheim verborgen gehouden waarvan je het gevoel had dat het, verblijdend dan wel smartelijk als het was, je te dierbaar was om er anderen in te kunnen inwijden. Je leven heeft je misschien in aanraking gebracht met mensen bij wie je iets dergelijks vermoedde, zonder dat evenwel je macht of je charme in staat was het verborgene aan het licht te brengen. Wellicht is geen van deze gevallen op jou en je leven van toepassing, en toch ben je met die twijfel niet onbekend; nu en dan is die als een vluchtige gedaante aan je gedachten voorbijgezweefd. Zo’n twijfel komt en gaat, en niemand weet vanwaar hij komt of waarheen hij gaat.” (p. 31)
V vervolgt zijn verhaal met zijn eigen ervaring met twijfel. Dat hij altijd zijn best heeft gedaan om navorsingen te doen aangaande de leemte die teksten achterlieten. Hier lijkt K te spreken over het betekenisoverschot, het metafysisch weeskindje, van elk systeem dat door een systeem altijd miskent wordt maar altijd onderkend is. Dat er geen perfecte overeenstemming bestaat tussen waarneming (uiterlijk) en idee (innerlijk).
Interessant hier is zijn vergelijking met de biechtvader die, gescheiden door traliewerk, op zijn gehoor moet afgaan om zicht een uiterlijke (waarneming) voorstelling van het innerlijke te maken. Hier ervaart hij geen tegenspraak tussen uiterlijk en innerlijk omdat zijn voorstelling vanuit hemzelf komt en dus niet in tegenspraak kan zijn met zijn innerlijk want beiden hebben dezelfde bron (?). Maar wanneer je tegelijkertijd ziet en hoort - V zegt dat het gehoor voor hem altijd het belangrijkste is - en dan zie je wel een traliewerk opgeworpen worden tussen jezelf en diegene die spreekt. Dat traliewerk is Kants onoverbrugbaar epistemologische grens tussen noumenon en phenomenon.
Je hebt niet langer directe toegang tot de noumena maar alleen bemiddelt via je voorstelling van de phenomena. zie p 31/32
----------------------
Secretaire
V doet uitvoerig uit de doeken hoe hij aan de papieren is gekomen van A en B. Hij heeft ze gevonden in een secretaire die hij gekocht heeft. Zit er betekenis achter het gekozen object van een secretaire? Het betekent zoveel als ‘geheimendrager’, dat kan toch geen toeval zijn? V vertelt dat hij eerst een zeer laag bod uitbrengt op de secretaire om zijn geweten te sparen, wat betekent dit? Om doormiddel van toeval - het toehappen van de verkoper - de secretaire te bemachtigen is te verkiezen boven het simpelweg verkrijgen middels geld, omdat toeval niets te verwijten valt maar het verkrijgen van geheimen door middel van geld een vorm van macht uitoefenen is en daarmee dus verdacht? Later forceert hij de secretaire met een bijl open, dus hij heeft twee keer geweld moeten gebruiken om de geheimen te bemachtigen. Al zegt V wel dat hij de 2e forcering toeschrijft aan geluk. V heeft de geheimen niet zelf ontdekt, maar hij heeft ze geforceerd; in hoeverre kan hij de waarheid van de geheimen dan op prijs stellen?
Is dit K die al vooruitloopt op het feit dat waarheid alleen een doorleefde waarheid kan zijn? Is dat waarom K hier V opvoert als een uitgever die de geheimen met bruut geweld heeft ontsloten en dus niet werkelijk begrijpt en ze daarom maar uitgeeft. M.a.w.: waarschuwt K hier al subtiel dat de geheimen van zijn boek alleen met ijver en twijfel, d.w.z. moeite, ontsloten kunnen worden?
----------------------
Structuur en achtergrond A/B
V zet vervolgens de structuur van het boek uiteen, met de delen van A en B die we al eerder besproken hebben. Paar opmerkingen:
- Stijl A is sierlijk, wat slordig, ongestructureerd, verschillende vormen gericht aan niemand in het bijzonder maar vooral aan zichzelf. Stijl B is eenvormig, duidelijk, gelijkmatig, gericht aan A. M.a.w.: de inhoud van hun boodschap is al in het uiterlijk te bespeuren (Hegel dan toch gelijk?).
- Persoon A is volkomen anoniem, zelfs zijn (psuedo)naam is niet bekend. Persoon B heeft wel een naam en zelfs een beroep. A, de estheet, die in het onmiddellijke vertoeft, is letterlijk niemand want in het onmiddellijke is er geen reflectie en zonder reflectie geen identiteit. A staat voor het dierlijke (in ons). B, de ethicus, is wel reflectief; je zou zelfs kunnen zeggen dat hij het voor zijn beroep doet, maar bovenal is die houding dan misschien meer uniek, zeldzamer. Er zijn immers niet zoveel rechters.
- A spreekt zichzelf soms tegen. Tekenend voor een estheet? Gaat niet om een universele, rationele, logisch systeem maar om het ware in het onmiddellijke en dat onmiddellijke is natuurlijk steeds anders.
----------------------
Gelaagde pseudoniemen
Hier heeft Kierkegaard gewoon plezier: overal rookgordijnen.“Het laatste van A’s papieren is een vertelling, getiteld Het dagboek van de verleider. Hier doen zich nieuwe problemen voor: A verklaart zichzelf niet tot auteur maar slechts tot bezorger. Dit is een oude schrijverstruc, waartegen ik verder geen bezwaar zou hebben als hij er niet toe bijdroeg mijn positie zo gecompliceerd te maken, doordat de ene auteur in de andere komt te liggen, zoals doosjes bij een Chinees doosjesspel.“ p.36
----------------------
Gereflecteerde verleider p.36 Hier heeft Kierkegaard het over de gereflecteerde verleider, Wat bedoelt K hier mee? De verleider in tekst van A wordt gereflecteerd in de stukken van ‘de verleider’ ?
----------------------
Schonere rekenfout
Op p.38 heeft V het over een rekenfout van B:
Wat is nu precies schoner aan? Het idee dat iedere jonge dwalende man gered zal worden?“Wanneer B meent dat van de 100 jonge mannen die in de wereld verdwalen worden er 99 door vrouwen gered en 1 door goddelijke genade, dan blijkt daaruit dat rekenen niet zijn fort was, aangezien hij geen rekening houdt met diegenen die verloren gaan. Ik had de getallen gemakkelijk wat kunnen veranderen, maar ik vind dat er iets veel schoners ligt in B’s rekenfout.”
----------------------
Diapsalmata
----------------------
Veel losstaande aforismen en gedachtenkronkels. Eerlijk gezegd komen sommigen op mij over alsof K deze nog klaar had liggen maar niet in de structuur van de rest van het boek kon passen maar zich er ook niet mee kon verzoenen ze niet te publiceren dus dan maar onder de noemer van de Verleider, een mogelijk pseudoniem van A. Wat gekunsteld dus misschien maar ach K komt er mee weg want het is ironisch en dialectisch. Zien we bijvoorbeeld op p.61/62 niet gewoon een dagboekaantekening van Kierkegaard? Sommige stukjes zijn zeker geestig echter maar als geheel of zelfs soms afzonderlijk, zo wijdlopig dat interpretatie vrij snel absurd wordt. Als dialoogkatalysator is het ongetwijfeld zeer geschikt.
Thema’s:
- Twijfelen
- Zwaarmoedigheid
- Geen hartstocht
- Gehoor > zicht
- In de zonde de zaligheid
- een mens is verknoopt met anderen/context
----------------------
Erg Nietzscheaans (#Nietzsche ). Ook vraag ik me af, is dit wel van een estheet?“Wat is een dichter? Een ongelukkige, die in zijn hart diepe smarten verbergt, maar wiens lippen zo zijn gevormd dat zuchten en jammerkreten, wanneer die over ze uitstromen, klinken als schone muziek.” p.45
----------------------
Pre-redelijk/potentie-redelijk is beter dan werkelijk redelijk.. Wat zal K/A/verleider hier mee bedoelen?“Ik praat het liefst met kinderen; want van hen mag men toch hopen dat ze redelijke wezens kunnen worden; maar degenen die dat geworden zijn- godallemachtig!”p.45
----------------------
Komt over als Augustinus. Kan je heilig zijn zonder zonde, zonder verleiding, zonder wensen en hopen?“Het is überhaupt het onvolmaakte van al het menselijke dat men pas via tegenstelling in het bezit komt van wat men begeert. Ik wil het niet hebben over de veelheid van formaties waaraan de psycholoog zijn handen vol kan hebben (de melancholicus heeft de meeste zin voor het komische, de grootste heethoofd vaak de meeste zin voor het idyllische; wie tot uitspattingen neigt heeft vaak de meeste zin voor het morele, de twijfelaar vaak de meeste zin voor het religieuze), maar er alleen aan herinneren dat pas via de zonde de zaligheid wordt ontwaard.” p.46
----------------------
Zwaarmoedigheid als anker
Op p.46/47 zien we de rol van zwaarmoedigheid: zwaarmoedigheid als anker, als trouwste metgezel.
----------------------
Geestig, maar verder?“De ouderdom realiseert de dromen der jeugd: dat ziet men aan Swift, in zijn jonge jaren bouwde hij een gekkenhuis, op zijn oude dag kwam hij er zelf terecht.” p.47
----------------------
Dichter kan nergens heen, kan alleen maar wenen
Dat stilzitten, niets kunnen doen, niets willen doen. Het vervelen. Het is een terugkerend thema in deze diapsalmata. De schrijver kan niets doen want er is geen hartstocht in zijn tijd, en zijn pijn, zijn zwaarmoedigheid wekt alleen maar de lachers op de hand maar niemand die naar hem luistert. Niemand die hoort hoe in zijn mooie woorden ware lelijkheid zit.“Cornelius Nepos vertelt van een veldheer die met een grote groep cavalerie in een vesting ingesloten werd gehouden, dat hij dagelijks de paarden met de zweep liet bewerken opdat ze geen schade zouden lijden van het vele stilstaan - net zo leef ik in deze tijd, als een belegerde; maar om geen schade te lijden van het vele stilzitten ween ik mij moe.” p.48
----------------------
Alleen verwaterde, niet aanstootgevende, neutrale kleuren blijven in het volwassen leven over.“Gaat het niet zo met alle kleuren uit onze kinderjaren? De glans die het leven had wordt voor ons vermoeide oog allengs te sterk, te fel!” p.49
----------------------
Je moet het zelf openen en maar hopen dat niets de deur van buiten tegenhoudt. Wat is dan nog het doel van boek? Is het daarom zo cryptisch opgeschreven?“ Helaas, de deur van het geluk gaat niet naar binnen open, zodat men er op los kan stormen en hem kan openbeuken; hij gaat naar buiten open en dus i er niets wat je eraan kunt doen.” p.50
----------------------
En dus is het leven absurd!“Mijn kijk op het leven is van alle zin ontbloot. Ik neem aan dat een boze geest een bril op mijn neus heeft gezet, waarvan het ene glas in enorme mate vergroot, terwijl het andere in dezelfde mate verkleint.” p.51
----------------------
----------------------“Het leven is mij een bittere drank geworden, en toch moet die druppelsgewijs worden ingenomen, langzaam, tellend.” p.52
God hier even opvattend als ‘het leven’: je bent nooit een afgerond, monolitisch gestold blok; beschouw jezelf dan ook niet zo! Blijf de blik naar binnen richtend en verwonder je over wat je daar aantreft!“Raadselachtig moet men niet alleen voor anderen zijn, maar ook voor zichzelf. Ik bestudeer mijzelf; wanneer ik daar genoeg van heb rook ik als tijdverdrijf een sigaar en denk: God mag weten wat Onze-Lieve-Heer eigenlijk bedoelt heeft met mij of wat hij nog van mij wil maken.” p.53
----------------------
Hoevelen zullen dit gedacht hebben over hun tijd? Ik denk het vaak over de mijne maar ik hunker soms nog onterecht terug naar de jaren 50 en 60, een tijd na Kierkegaard..“Laat anderen erover klagen dat dit een boze tijd is; ik klaag erover dat ze miserabel is; want ze is zonder hartstocht. De gedachten van de mensen zijn dun en priegelig als kant, zijzelf deerniswekkend als kantklosters. De overleggingen van hun hart zijn te miserabel om zondig te zijn. Voor een worm zou het misschien als zonde kunnen worden beschouwd om dergelijke gedachten te voeden, niet voor een mens die naar Gods beeld ge-schapen is. Hun lusten zijn vadsig en indolent, hun hartstochten slaperig; ze doen hun plichten, deze kleine zielen, maar permitteren zich niette-min net als de Joden de munt een klein beetje te besnijden; ze denken dat, ook al houdt Onze-Lieve-Heer nog zo nauwkeurig de boeken bij, men hem gerust wat voor de gek kan houden. Wat een lui! Daarom keert mijn ziel altijd weer terug tot het Oude Testament en tot Shakespeare. Daar voelt men dat het mensen zijn die spreken; daar haat men, daar heeft men lief, vermoordt zijn vijand, vervloekt zijn nageslacht door alle generaties, daar zondigt men.” p.54
----------------------
Patat boven kaviaar
----------------------“Het eigenlijke genot is niet gelegen in wat men geniet, maar in de voorstelling. Als ik een onderdanige geest in mijn dienst had die mij wanneer ik om een glas water vroeg de kostelijkste wijnen van de hele wereld zou brengen, in een bokaal lieflijk gemengd, dan zou ik hem zijn congé geven, tot hij geleerd had dat het genot niet is gelegen in wat ik geniet, maar daar-in dat ik mijn zin krijg.” p.58
Existentialisme
Naast het existentialistische hiervan zien we ook een aanklacht tegen de ander/de burgelijkheid?“Niet ik ben dus de baas over mijn leven, ik ben alleen maar een van de draden die in ’s leven katoen moeten worden meegesponnen. Nu goed, ook al kan ik niet spinnen, de draad doorknippen kan ik altijd.” p.58
----------------------
Lachen
p.61“Zoals het volgens de sage Parmeniskus is vergaan, die in de trophonische grot het vermogen om te lachen verloor, maar het terugvond toen hij op Delos een vormeloze steenklomp zag die het beeld van de godin Leto35 moest voorstellen, zo is het ook mij vergaan. Toen ik heel jong was verleerde ik in de trophonische grot het lachen; toen ik ouder werd, toen ik mijn ogen opsloeg en de werkelijkheid bezag, begon ik te lachen en ben daar sindsdien niet meer mee opgehouden. Ik zag dat het de zin van het leven is een broodwinning te vinden, het doel van het leven een ambtelijke functie te veroveren; dat het de rijke lust van de liefde is een bemiddeld meisje aan de haak te slaan; dat het de zaligheid van de vriendschap is el-kaar uit financiële verlegenheid te helpen; dat wijsheid is wat de meesten daarvoor aanzien; dat het begeestering is een redevoering af te steken; dat het moed is een boete van 10 rijksdaalders te riskeren; dat het hartelijkheid is na een middagmaal 'moge het u wel bekomen' te prevelen; dat het godsvrucht is eenmaal in het jaar naar het avondmaal te gaan. Dat zag ik, en ik lachte.”
----------------------
Verveling
----------------------“Wat is verveling toch gruwelijk - gruwelijk vervelend; ik weet geen sterkere uitdrukking, geen waardere, want alleen het gelijke wordt door het gelijke gekend. Was er maar een hogere, sterkere uitdrukking, dan was er tenminste nog tén beweging. Ik lig languit, volkomen passief; het enige wat ik zie is leegheid, het enige waarvan ik leef is leegheid, het enige waar-in ik me beweeg is leegheid. Niet eens pijn lijd ik. De gier hakte toch voortdurend in Prometheus' lever44; op Loki droop toch voortdurend gif neer45; daar was althans nog sprake van interruptie, ook al was die eentonig. De pijn zelf heeft voor mij zijn verkwikking verloren. Al bood men mij al's werelds heerlijkheden of al's werelds kwellingen, het een doet me niet meer dan het ander, ik zou me niet op mijn andere zi draaien, noch om ze tot me te nemen noch om ze te ontvluchten. Ik sterf de dood.46 En wat zou me ook verstrooiing kunnen bieden? Ja, als ik een trouw te zien kreeg die elke proef doorstond, een geestdrift die alles kon verduren, een geloof dat bergen verzette47; als ik op een gedachte kwam die het eindige met het oneindige verbond. Maar de giftige twijfel van mijn ziel verteert alles. Mijn ziel is als de Dode Zee, waar overheen geen vogel vliegen kan; wanneer hij halverwege is, stort hij afgemat neer in dood en ondergang.” p.64
Of/Of Een Extatische voordracht
Deze moet ik nog maar een keer lezen. Eerste gedachte was: spijt is niet zo erg, spijt over een keuze gemaakt is niet spijtig, spijt over de keuze wel gemaakt is ook niet zo spijtig. Spijtiger is nooit te kiezen.